‘You just killed trojka’, zou de Nederlandse minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem vorige week gezegd hebben tegen zijn Griekse ambtsgenoot Yanis Varoufakis. Die had net verklaard dat het driespan van Europese Commissie, Europese Centrale Bank (ECB) en Internationaal Monetair Fonds (IMF) zijn boeltje mocht pakken. Genoeg bespaard.
Als het effectief zo ver komt, zal de ECB daar vermoedelijk niet om klagen. De monetaire instelling was altijd al slecht geplaatst om concrete beleidsaanbevelingen te doen.
De Europese Commissie onder leiding van Jean-Claude Juncker ziet er naar verluidt een uitgelezen kans in om het initiatief naar zich toe te trekken nadat ze in 2010 uit onmacht de teugels had moeten geven aan het IMF.
Dat was eerlijk gezegd een grote farce. Een van de rijkste regio’s ter wereld ging dat jaar voor 30 miljard euro bedelen bij de aalmoezenier. Nochtans bedroeg de Griekse economie amper 2 procent van de economie van de eurozone, en kon de rest van de club die implosie met een beetje goede wil probleemloos doorslikken.
Het werd verkocht als een ‘buy-in’ van het IMF dat de voorbije decennia, vaak door scha en schande, geleerd heeft hoe het landen die kopje-onder dreigen te gaan op het droge moet trekken. Een prettige redding is dat nooit. Vaak zucht de drenkeling achteraf dat hij toch liever verdronken was. De voorschriften luiden bijna steeds hetzelfde: snoeien in de uitgaven, overheidsbedrijven privatiseren, de markt liberaliseren, de ontslagwetgeving versoepelen, corruptie terugdringen enzovoort.
Allemaal dingen die de Europese Commissie en de meeste lidstaten ook nodig vonden, alleen kregen ze het zelf niet georganiseerd. ‘Het IMF, u weet, dat is een club met boze ogen, niet de gezellige onderonsjes van Europa, maar ook de vreemde ogen die dwingen’, verklaarde de Nederlandse premier Mark Rutte daarover in 2011. Dat echoode een stelling van topeconoom Paul Krugman enkele jaren eerder: ‘Niemand houdt van het IMF; mocht dat wel zo zijn, dan zou dat een slecht teken zijn.’
Het zegt genoeg over de politieke moed en het onderlinge vertrouwen binnen de EU dat een buitenstaander de rechtvaardige rechter moet komen spelen. De betrokkenheid van het IMF was politiek dankbaar. Ze werd vaak als zondebok opgevoerd voor het noodzakelijke, maar als asociaal gepercipieerde saneringsbeleid.
Het IMF sloeg in 2013 in een interne nota een opmerkelijke mea culpa. We hadden nooit financiële steun mogen geven aan Griekenland, klonk het. De instelling uit Washington mag immers volgens haar statuten geen leningen geven aan landen die niet langer solvabel zijn. Iets wat ze dus wel had gedaan. ‘Met ons antwoord op de Griekse crisis hebben we eigenlijk vooral tijd gekocht om de impact op de andere lidstaten van de eurozone te beperken.’
In Nederlandse regeringskringen werd mij ooit verklapt dat de Duitsers en Fransen het IMF de arm hebben omgedraaid zodat het zich positief zou uitlaten over de houdbaarheid van de Griekse schuld. Dat was overigens niet eens in het Europese belang, merkte het IMF op in diezelfde nota. ‘Een onmiddellijke herstructurering was goedkoper geweest voor de Europese belastingbetaler. Maar een snellere herschikking was politiek niet haalbaar omdat verschillende eurolanden zich daartegen verzetten.’
Nu ziet het er dus naar dat die boze ogen de deur uit moeten. Of dat zal lukken, is een ander paar mouwen. Het IMF heeft immers geld geleend aan Hellas. Tenzij de Europeanen een manier vinden om die kredieten over te nemen, zal Washington druk blijven zetten.
Overigens was die boze blik van het IMF ook gericht op diegene die haar nu buiten lijkt te bonjouren. De Europese Commissie kwam niet bepaald goed uit de eerder vermelde interne nota. Ze kreeg het verwijt de begrotingsafspraken niet uitgevoerd te krijgen, en niet te weten hoe ze aan crisismanagement moet doen.
Het is maar zeer de vraag of de Europese Commissie ondertussen voldoende ervaring, kennis en macht heeft om er de resterende broodnodige hervormingen door te duwen.
Ik volg het alvast met sceptische ogen.