Auteursarchief: Daan Ballegeer

Een bank moet uw vertrouwen verdienen

Enkele weken geleden vroeg Kasper, een goede vriend, of ik kon meegaan naar zijn bankkantoor. Hij had gezien dat de beleggingsproducten die hij daar twee jaar eerder had gekocht, het niet bepaald goed deden, en hij maakte zich wat zorgen.

Voordat ik zijn portefeuille zag, leek me dat niet onlogisch. De beurzen hebben het in die periode goed gedaan, en hij had gezegd dat hij een defensieve belegger was (eerder uit wantrouwen voor financiële markten dan uit risicoaversie, een cruciaal verschil). Met dat profiel zou hij per definitie maar een fractie van de hausse meegepikt hebben.

Toen kreeg ik zijn portefeuille onder ogen, en dat was toch even slikken.

Omdat de MiFID-vragenlijst had aangegeven dat Kasper niet hoog scoorde op het vlak van financiële kennis, had de bank hem plain vanilla producten moeten voorstellen. Dus wat stond die Belfius Financing Company (LU) Multicallable 16 daar te doen?

Naast een op de lange termijn ondermaats presterend beleggingsfonds uit de eigen stal, bleek de Belfius-adviseur Kasper een gestructureerde obligatie aangesmeerd te hebben waarvan de potentiële meerwaarde afhankelijk is van de prestaties van de Stoxx Europe 600 Utilities Index, en met de mogelijkheid van een vervroegde terugbetaling. In een neutraal scenario levert dat een jaarlijks netto-rendement op van 0,53 procent, en zelfs als het meezit amper 0,73 procent!

Al snel bleek dat ze Kasper destijds nooit hebben uitgelegd wat hij precies kocht. De Multicallable is een ultradefensief product waarvan het beetje rendement afhangt van een onderliggende, ook al defensieve aandelenindex. Zodra het een beetje opbrengt, kan de bank de obligatie bovendien terugkopen.

Het argument van de bank dat de vriend als defensieve, ongeïnformeerde belegger veroordeeld is tot dit soort producten, is belachelijk. Er zijn genoeg eenvoudige, defensieve beleggingsopties die een minstens equivalent rendement geven als die complexe Multicallable, en dan snapt die vriend tenminste wat hij in portefeuille neemt. Bedrijfsobligaties of staatsbons bijvoorbeeld. Maar daar verdient de bank natuurlijk weinig aan. Bij de Multicallable daarentegen lopen de commissiekosten op tot 1,2 procent per jaar.

Let wel: dit pleit de vriend niet vrij. Hij heeft zelf de verantwoordelijkheid om zich goed te informeren (een bank die alleen eigen producten pusht is per definitie te wantrouwen – ze kunnen nooit altijd het beste product hebben!), of zich door een onafhankelijke adviseur te laten bijstaan. In die zin is het een zure les geweest.

Het is ook een sprekend voorbeeld dat MiFID vaak zijn doel voorbijschiet. Het is voor veel banken een kwestie van ‘ticking boxes’. Zo kunnen ze nog altijd ingewikkelde producten verkopen aan mensen die daar eigenlijk niet voor in aanmerking mogen komen. Op die manier investeren ze natuurlijk niet in een vertrouwensrelatie met hun klant.

Dat is wat mij het meest ergert. De bank liet als adviseur Kasper hopeloos in de kou staan. Een gesprek van vijf minuten leert dat hij helemaal niet defensief is, alleen op zijn ongemak. Hij is een jolige vrijgezel van 35 jaar, heeft geen woning af te betalen, of plannen om er een te kopen, en kan gerust tien jaar een deel van zijn geld missen. Hij wil daar ook best wat risico’s voor nemen, als hij maar weet wat die inhouden.

Een goede uitleg over de voor- en nadelen van de verschillende beleggingsopties verder, is hij nu via een online bank geleidelijk in zelfgekozen fondsen aan het stappen die bij zijn profiel passen. Ze hebben een bewezen track record, goede beoordelingen bij Morningstar, en redelijke beheerskosten. Zo kan het dus ook.

Meer zelfs, Kasper overweegt nu om in aandelen te beleggen. Maar eerst nog wat lezen en zich beter informeren. Wordt vervolgd.

Advertentie

‘Vertrouw me, ik ben geen politicus’

Vandaag gaat in Trends de reeks De staat van onze staat van start. Daarin beschouw ik België op drie verschillende vlakken als een land. Hieronder een voorpublicatie. De eerste aflevering is hier te lezen, en natuurlijk in de papieren versie van het weekblad.

Steeds meer bedrijfsleiders werpen zich op als de beste CEO die een land kan wensen. De ervaring leert nochtans dat ze daar zelden potten breken.

‘Aha! Le plus beau! Le meilleur! Le plus intelligent!’

Zo luidde het antwoord dat Paul Vanden Boeynants in 1995 gaf op de vraag wat hij als journalist over zichzelf zou schrijven. Daarbij hield de christendemocraat de wijze raad van een van zijn voorgangers als Belgisch premier in gedachten. ‘Achille Van Acker heeft mij ooit gezegd: vriend, ge moet nooit zelf slecht over uzelf vertellen, de anderen gaan zich daarmee bezighouden.’

Het is niet moeilijk om bij het antwoord van VDB te denken aan Donald Trump, de vastgoedmagnaat die nu dienst doet als 45ste president van de Verenigde Staten. Er zijn nog wel enkele opmerkelijke gelijkenissen tussen de in 2001 overleden Brusselse zakenman en Trump. Ook VDB kwam van jongsaf in een (veel bescheidener) familiebedrijf terecht, werd doorheen zijn carrière achtervolgd door beschuldigingen van belangenvermenging, had een vechtrelatie met de pers, en stopte nooit met aan zijn bedrijf te denken. Toen hij in 1966 voor het eerst premier werd, bleef hij tegelijkertijd vleesmarchand. Elke ochtend was hij om zes uur te vinden op de beestenmarkt van Anderlecht vooraleer naar de zestien te trekken. Nog een laatste link: na zijn politieke carrière groeide VDB uit tot de spil van de Brusselse immobiliënwereld.

Donald Trump is niet de enige zakenman met politieke ambities. Vooral in Oost-Europa vindt zijn voorbeeld (en stijl) veel navolging. Zo is de steenrijke zakenman Andrej Babiš topfavoriet om in oktober in Tsjechië premier Bohuslav Sobotka op te volgen. Het is amper zes jaar geleden dat Babiš met het liberaal-populistische ANO een eigen partij oprichtte om een zakelijke regering mee aan te sturen, en komaf te maken met de overvloedige corruptie in het land. ANO deed het zo goed dat ‘Babisconi’ (een bijnaampje dat ontleend is aan een andere politieke zakenman, de Italiaanse ex-premier Silvio Berlusconi) minister van Financiën werd onder Sobotka, tot die hem in mei na onenigheid ontsloeg.

Babiš mag dan niet houden van de vergelijking met Trump – die hij maar een belabberde zakenman vindt – maar hij deelt wel diens aversie voor migratie en liefde voor politieke incorrecte uitspraken.

Ook in de andere Oost-Europese landen zijn er Trumpiaanse ondernemers-politici: denk maar aan Slowakije (Boris Kollár, slogan ‘Vertrouw me, ik ben geen politicus’), Servië (Bogoljub Karić), Letland (Aivars Lembergs) en Polen (Zbigniew Stonoga). Ze noemen zichzelf maar al te graag politieke outsiders en anti-establishment. Een andere mogelijke omschrijving is ‘niet onbesproken’. Zo is Karić beschuldigd van banden met de georganiseerde misdaad, en werd Lembergs meermaals aangeklaagd voor corruptie, witwassen van geld en machtsmisbruik. En omdat het zo’n opmerkelijk weetje is: Kollár heeft tien kinderen bij negen verschillende vrouwen.

Vergrootglas

Blijft de vraag of ondernemers veel toevoegen in de politieke arena. De praktijk suggereert dat het zelden een goede combinatie is. Echt succesvol was VDB’s tijd aan de politieke top niet, en het lijkt Trump zeker niet beter te vergaan. Italianen huiveren nog van de jaren-Berlusconi. De voorbije decennia is het in België met een vergrootglas speuren naar ondernemers die de overstap gemaakt hebben naar de politiek, en daarin succesvol waren. Het tegenovergestelde is gemakkelijker te vinden. Denk maar aan het Vivant-project van technologie-ondernemer Roland Duchâtelet, of de ultrakorte politieke loopbaan van voormalig Volvo Gent-topman Peter Leyman.

Kiezers mogen dan wel geloven dat een land te leiden valt als een bedrijf, dat maakt het nog geen realiteit. Wat is het onderste lijntje van de resultatenrekening van een overheid? Succes wordt hier niet gemeten in termen van winst, maar wel volgens de welvaart die ze aan een bepaalde kostprijs kan genereren. Dat houdt onder meer in dat ze voorziet in veiligheid, onderwijs en een sociaal vangnet.

Toch is het nuttig om als gedachteoefening België te beschouwen als een onderneming. Dat is wat we vanaf morgen drie weken lang doen. In de eerste aflevering maken we de staat van de staat op. Wat is de financiële situatie van België, hoe ziet zijn balans er uit, en wat zegt de bedrijfsdokter over de gezondheid daarvan?

De tweede aflevering bestudeert hoe vakbonden en werkgevers de sociale zekerheid besturen. Zij vormen daarmee sinds kort na de Tweede Wereldoorlog in zekere zin de ondernemingsraad van ons land. Maar spelen ze die rol ook met verve? En hoe democratisch is het dat ze als staat binnen de staat instaan voor het gros van de federale overheidsuitgaven? Is het niet beter dat een democratisch verkozen regering daar voluit over beslist?

Tot slot komen in het laatste deel de 11 miljoen burgers van België aan bod. Kunnen zij als aandeelhouders hun stem voldoende laten horen? Welke problemen zijn er daarbij, en wat zijn de mogelijke oplossingen? Daar maken we dus een staat voor de staat op.

Deze reeks kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.

Kohl: de man die een Duits huis bouwde onder een Europees dak

Helmut Kohl (1930-2017) is niet meer. De voormalige bondskanselier van Duitsland is in het hiernamaals herenigd met zijn Franse vriend François Mitterrand, die al in 1996 het tijdelijke voor het eeuwige inwisselde.

Beide heren stonden symbool voor een Europa dat zich bewust was van zijn verleden, en in de toekomst beter wou doen (lees ook Ons Europa is niet dat van hen). Het mooiste symbool daarvan dateert van 22 september 1984, en is genomen in Douaumont nabij Verdun, in het noordoosten van Frankrijk.

Bondskanselier Kohl en president Mitterrand herdachten er hand in hand de slachting die daar tijdens de Eerste Wereldoorlog had plaatsgevonden. In 1916 gingen in de streek van Verdun op driehonderd dagen meer dan 700.000 Franse en Duitse levens verloren ter meerdere eer en glorie van een paar zinloze vierkante kilometer.

Op het moment van de foto is de christendemocraat Kohl bijna twee jaar aan de macht in Duitsland, de socialist Mitterrand zit in zijn derde ambtsjaar. Mitterrand had zijn hand uitgestoken naar Kohl, en de mannen stonden met dat gebaar van verzoening en troost op de tonen van de Marseillaise een minuut lang symbool voor een Europa dat te verenigen viel.

Kohl had ook een persoonlijk band met Verdun. Zijn vader, Hans, had in de Eerste Wereldoorlog als luitenant in de streek gevochten. Dertig jaar later werd hij terug opgeroepen om als kapitein te dienen in de Wehrmacht voor een regering en oorlog die hij niet steunde. Hijzelf overleefde de strijd, maar zijn oudste zoon Walter niet. De tienersoldaat sneuvelde in 1944 toen een laagvliegende geallieerde bommenwerper neergeschoten werd, en een elektriciteitsmast raakte die de jongeman velde.

Kohl zag zelf ook lugubere taferelen als lid van de blusbrigade van Ludwigshafen waar hij zwaar verbrande lijken moest helpen bergen. Aan het eind van de oorlog werd hij ook nog gevorderd door het leger om te helpen bij het luchtafweergeschut. ‘Ik wil je iets vertellen’, zei Kohl in 1982 aan Mitterrand bij zijn eerste bezoek aan Frankrijk als kanselier. ‘Mijn grootvader had een zoon die sneuvelde in de oorlog van ’14… Mijn vader noemde zijn oudste zoon naar hem. Die zoon sneuvelde op zijn beurt in de oorlog van ’45. Mijn eigen zoon heeft dezelfde naam als mijn dode broer…’ De boodschap was duidelijk: deze Walter moest vredevol kunnen leven.

Aan het einde van die druilerige dag in Douaumont, in 1984, stuurden Mitterrand en Kohl een gezamenlijke verklaring uit:

‘Duitsland en Frankrijk hebben hun les geleerd. Europa is ons gemeenschappelijk vaderland. We zijn de erfgenamen van een grote Europese traditie. Daarom hebben we veertig jaar geleden een punt gezet achter de broederstrijd en zijn we begonnen met samen aan een toekomst te bouwen. We hebben ons verzoend, hebben elkaar begrepen, zijn broeders geworden. Ons gemeenschappelijk doel is de eenmaking van Europa – daar werken we aan – in de geest van broederschap.’

Ondanks hun goede verstandhouding, hadden Kohl en Mitterrand ook hun moeilijke momenten. Kort na de val van de Berlijnse Muur eind 1989 nam Kohl de rest van Europa in snelheid met een tienpuntenplan voor de Duitse hereniging. Hij nodigde Mitterrand uit om samen als symbolisch gebaar aan de Brandenburgse Poort de grens tussen Oost- en West-Berlijn over te steken. De Fransman paste voor de uitnodiging, officieel omdat hij zich daar niet op zijn plaats zou voelen, maar officieus omdat hij vreesde dat Kohl legitimiteit zocht voor zijn plannen om Duitsland te lijmen voordat de Europese integratie een feit was.

Kohl liet het niet aan zijn hart komen. Voor hem dicteerden de omstandigheden de aanpak, niet omgekeerd. ‘Als je weet dat een rivier na onweersbuien buiten haar oevers kan treden, gebiedt het gezonde verstand ons om van dikke boomstammen dijken te bouwen, obstakels uit de rivierbedding te verwijderen en zijn woeste kracht een richting te geven’, schreef hij aan Sovjetleider Mikhail Gorbatsjov. ‘Maar één ding kan je hier niet mee bereiken: de hoeveelheid water verminderen en zo de snelheid vertragen. De dijken zullen zeker breken.’

De bondskanselier benadrukte tijdens dat proces dat hij een overtuigde Europeaan was. ‘Er is een Europese Unie nodig om een potentieel gevaarlijk Duitsland in Europa onder controle te houden’, verklaarde hij meermaals. ‘Het Duitse huis, ons huis, moet onder een Europees dak worden gebouwd.’

Kohl merkte later tegen de Nederlandse premier Wim Kok op dat er na hem nooit meer een bondskanselier bereid zou zijn geweest om de mark op te geven voor de euro. Meer zelfs, Kohl erkende dat hij de Duitsers tegen hun wil in de euro had geloodst. ‘Ik had een referendum over de invoering van de euro zeker verloren. In dit geval was ik een dictator.’ Dat hij er toch mee weg kon, dankte hij aan het grote vertrouwen dat het volk in hem had. ‘Mijn grote troef is dat mensen bereid zijn om een tweedehandsauto van mij te kopen zonder hem eerst te testen’, ginnegapte hij.

Kohl zou later in eigen land opzij geschoven worden door das Mädchen Angela Merkel, maar zijn grote triomf kon niemand hem nog ontnemen. We nemen vandaag afscheid van een grote Europeaan.

De onmogelijke Franse democratie

Europa kijkt met een bang hart naar de eerste ronde van de presidentsverkiezing in Frankrijk vandaag. Terecht. Economische inzichten leren tot welke bizarre uitslag die later kan leiden.

Net als in verschillende andere landen die het afgelopen jaar het nieuws haalden met opmerkelijke verkiezingsuitslagen, hebben ook de Fransen duidelijk hun buik vol van het establishment dat al decennialang het politieke centrum (zowel links als rechts) bezet. Dat heeft tot een polarisering geleid. Aan de uiterste linkerzijde is dat Jean-Luc Mélenchon van La France insoumise, extreemrechts zit Marine Le Pen van het Front National. De traditionele centrumpartijen zitten met beschadigde en/of weinig enthousiasmerende kandidaten. François Fillon van Les Républicains verzamelde de afgelopen maanden schandalen zoals een filatelist postzegels, en Benoît Hamon van de Parti Socialiste is in deze stembusslag zo onbetekenend dat hij in deze uitgebreide analyse van Het Financieele Dagblad op de vooravond van de Franse verkiezingen niet eens vermeld wordt.

De enige die in de verbrande aarde van het centrum echt weet te gedijen, is Emmanuel Macron (foto hiernaast). De reden daarvoor is eenvoudig: hij is een politieke neofiet. Macron heeft wel politieke ervaring als voormalig economisch adviseur van de huidige, immens onpopulaire president François Hollande, maar stampte later met En Marche! een nieuwe partij uit de grond. Die sleept dus nog geen machtstraditie en vriendjespolitiek met zich mee.

Het is een nek-aan-nekrace. Voorlopig ziet het er naar uit dat vandaag Macron en Le Pen als winnaars uit de bus komen. In dat geval nemen ze het op 7 mei tegen elkaar op in de tweede ronde, waarna meer dan waarschijnlijk een herhaling van het Chirac-scenario van 2002 volgt. Net zoals de linkerzijde toen met dichtgeknepen neus voor de rechtse Jacques Chirac stemde om de extreemrechtse Jean-Marie Le Pen uit het Élysée te houden, zouden gematigd links en rechts dan voor Macron kiezen. Bij een duel tussen Macron en Mélenchon, lijkt eenzelfde uitkomst voor de hand te liggen.

Maar wat als Macron de verwachtingen niet weet waar te maken, en ook Fillon tekortschiet waardoor de tweede ronde tussen Mélenchon en Le Pen gaat? Zowel extreemlinks al extreemrechts wil Frankrijk uit de eurozone halen, wie weet zelfs uit de Europese Unie. In dat geval zal wel het parlement nog akkoord moeten gaan, en het ziet er niet naar uit dat een van beide stokebranden daar een meerderheid zal halen. Maar toch. The Economist schreef vorige week al een Wat als? over presidente Le Pens eerste bezoek aan haar Duitse ambtsgenoot Angela Merkel. Dat verloopt niet bepaald goed…

Het doet een beetje denken aan de stemparadox van Kenneth Arrow. Die economische meester-theoreticus van de 20ste eeuw overleed eerder dit jaar, maar zijn inzichten zijn relevanter dan ooit (een goed artikel over zijn verdiensten vindt u hier – de Financial Times eerde de man met de uitspraak ‘even a Nobel Prize understates Arrow’s contribution to economic theory’ – Arrow is tot op vandaag de jongste Nobelprijswinnaar Economie ooit.).

Laat er ons voor de eenvoud even van uitgaan dat er maar drie presidentskandidaten zijn waaruit drie Fransen kunnen kiezen: MacroFillon, Mélenchon en Le Pen, en dat hun voorkeuren als volgt zijn:

Schermafbeelding 2017-04-22 om 12.24.45.png

Arrow merkte op dat bij een paarsgewijze stemming de volgorde waarin voorstellen worden gepresenteerd bepalend kunnen zijn voor de uitkomst. De voorkeuren van de burgers kunnen ook zodanig verdeeld zijn dat voor een bepaald probleem gewoon geen stabiele meerderheid haalbaar is.

Stel dat onze drie Fransen eerst moeten kiezen tussen MacroFillon en Mélenchon. Dan wint MacroFillon door de stem van kiezers I en II. Maar als het vervolgens in de tweede ronde tussen MacroFillon en Le Pen gaat, dan wint Le Pen door de stem van kiezers II en III. Nochtans haalt Mélenchon het duidelijk van Le Pen dankzij kiezers I en III… Ook voor de andere combinaties beland je in een lus. Nochtans heeft elk van de drie kiezers een duidelijke en consistente voorkeur. De stemparadox illustreert daarmee de relativiteit van sommige democratische beslissingen.

Voor alle duidelijkheid: de stemparadox is geen vondst van Arrow (de 19de-eeuwse markies de Condorcet was hem voor), maar de Amerikaanse econoom gaf er wel een briljante wiskundige onderbouwing aan die veel verder gaat dan bovenstaand voorbeeld.

The New York Times had trouwens een geweldig leuke anekdote over de erudiete Arrow. Omdat het zo’n leuke afsluiter is, geef ik hem hier even mee:

Professor Arrow was widely hailed as a polymath, possessing prodigious knowledge of subjects far removed from economics. Eric Maskin, a Harvard economist and fellow Nobel winner, told of a good-natured conspiracy waged by junior faculty to get the better of Professor Arrow, even if artificially. They all agreed to study the breeding habits of gray whales — a suitably abstruse topic — and gathered at an appointed date at a place where Professor Arrow would be sure to visit.

When, as expected, he showed up, they were talking out loud about the theory by a marine biologist — last name, Turner — which purported to explain how gray whales found the same breeding spot year after year. As Professor Maskin recounted the story, “Ken was silent,” and his junior colleagues amused themselves that they had for once bested their formidable professor.

Well, not so fast.

Before leaving, Professor Arrow muttered, “But I thought that Turner’s theory was entirely discredited by Spencer, who showed that the hypothesized homing mechanism couldn’t possibly work.”

De stengel van de Bloomsbury Group

‘Ik wil tot geen enkele club behoren die mij zou aanvaarden als lid’, grapte Groucho Marx ooit. Als er in de geschiedenis van de 20ste eeuw één club was waar dat een enorme vergissing was geweest, dan is het wel de Bloomsbury Group.

De naam van deze bende van diepe denkers, grote creatievelingen, en excentriekelingen (voor zover die al niet met elkaar samenvielen) kwam van de Londense wijk Bloomsbury, waar enkelen van hen woonden en waar ze geregeld samenkwamen. Als verlichte geesten deelden ze ideeën, lief en leed met elkaar. En ook de lakens, maar daar hebben we het zo dadelijk over.

Doorheen de jaren (ruw geschat van 1910 tot 1978) waren er veel passanten in de Bloomsbury Group, maar de kernleden waren:

  • John Maynard Keynes, die er The Economic Consequences of the Peace (1919) schreef (misschien nog best samen te vatten met een zin uit een andere publicatie van de oereconoom, Notes on an Indemnity, van een jaar eerder, namelijk ‘If Germany is to be milked, it must not first of all be ruined’).
  • Schrijvers Virginia Woolf, en haar man Leonard, Lytton Strachey, E.M. Forster en David ‘Bunny’ Garnett.
  • Schilders Duncan Grant en Roger Fry.
  • Kunstcriticus Clive Bell en zijn vrouw, de schilderes Vanessa Bell (trouwens ook de zus en toeverlaat van Virginia Woolf).
  • Journalist Desmond MacCarthy.

Voor economen is het opvallendste lid natuurlijk John Maynard Keynes (foto hiernaast). Ik laat het voor niet-economen graag over aan Pierre Huylenbroeck om zijn belang te omschrijven (uit een artikel in De Tijd uit 2000):

Keynes is zonder discussie de grootste econoom van de 20ste eeuw. Zijn magnum opus is volgens velen het belangrijkste wetenschappelijke werk van de eeuw. Geen enkel ander boek beïnvloedde in die mate het uitzicht van de maatschappij en de rol van regeringen. Alsof dat allemaal niet voldoende is, was Keynes de architect van het grootste monetaire systeem van de eeuw. En ja, hij staat ook geboekstaafd als een der grootste beleggers.

Keynes was uiterst intelligent en welbespraakt, en hij wist het. Hij was arrogant en onbescheiden, ook al zorgde hij met zijn opmerking over economie, ‘Ik denk dat ik hier nogal goed in ben’, voor het grootste economische understatement sinds Adam Smith in de 18de eeuw zei dat hij The Wealth of Nations schreef om de tijd te doden.

Hoe belangrijk ook, binnen de ‘bloomsburries’ was Keynes niet de spil van de groep. Dat leert een recente paper van Peter Dolton van Sussex University. Met dat onderzoek wil hij meer inzicht krijgen in hoe sociale netwerkeffecten werken. Omdat de verhoudingen tussen een groep van mensen vandaag moeilijk te volgen zijn (e-mails zijn privé, en worden bovendien vaak verwijderd), grijpt de academicus terug naar de Bloomsbury Group, waarvan de interacties goed gedocumenteerd zijn.

Het is passend dat het net een academicus van Sussex University is die zich daarin verdiept. In die streek lag namelijk Charleston Farmhouse, waar het echtpaar Bell met hun kinderen en enkele vrienden woonden (een heel Miss Marple-achtige plek volgens Kurt). Aanvankelijk was het voor de bloomburries vooral een dankbare ontsnappingsplek om de Eerste Wereldoorlog even te vergeten. Later groeide het uit tot een belangrijke ontmoetingsplaats.

Onderstaande grafiek toont dat niet Keynes (JMK) maar wel ene LS het belangrijkste lid van de Bloomsbury Group was (Keynes komt op de tweede plaats). Het gaat om de schrijver Lytton Strachey.

Schermafbeelding 2017-04-10 om 12.44.29

De sappigste passages in de paper gaan over het liefdesleven van de leden van de Bloomsbury Group, dat een ware soap was. Lees maar even mee:

Grant had sexual relations with: Garnett, Keynes, Strachey, Adrian Stephens and Vanessa Bell. Vanessa Bell had sexual relations with: Roger Fry, Clive Bell and Duncan Grant. Keynes had sexual relations with: Grant, Garnett, Strachey and Lydia Lopokova. Grant was a lover of Keynes, Garnett, Bell, Strachey and many more.

Non reciprocated relationships: It was clear that Garnett had an unrequited love for Vanessa Bell and many members of the group had a much greater affection and strength of feeling towards Grant than Grant had for them. Ottoline Morrell had feelings for Virginia Woolf which were not reciprocated. Likewise, Dora Carrington was thwarted in her feelings for Lytton Strachey, Lytton Strachey for David Gerter, and David Gerter for Dora Carrington. It is reported that Lytton Strachey did not see eye to eye with Clive Bell. Vanessa Bell was married to Clive Bell but lived with Duncan Grant. Leonard Woolf was married to Virginia Woolf, and Harold Nicolson was married to Vita Sackville-West but it was Vita and Virginia who fell in love with each other.

Hoe je het ook draait of keert, er viel in de Bloomsbury Group altijd wel wat te bespreken.

Een burcht op een heuvel

Deze column verscheen eerder bij De Standaard.

Toen Ronald Reagan (op de foto naast zijn vrouw Nancy) in 1988 als president afscheid nam van zijn volk, vergeleek hij de VS met ‘een blinkende stad op een heuvel, een grote, trotse stad die is gebouwd op stenen die sterker zijn dan oceanen, gezegend door god, en krioelend van alle soorten mensen’.

Bovendien had die stad vrije havens die zoemden van bedrijvigheid en creativiteit, en iedereen leefde er in vrede met elkaar. Als er al stadswallen moesten zijn, vertelde Reagan, ‘dan hebben die deuren die openstaan voor iedereen die er met een goed hart door wil gaan.’

Reagan was niet de enige president die sprak over een ‘stad op een heuvel’ (de beeldspraak kwam oorspronkelijk uit de koker van een 17de-eeuwse puriteinse settler, John Winthrop). Ook John Adams, George W. Bush en John F. Kennedy verwezen er graag naar. Want Amerika, daar waren ze het allemaal over eens, is uitzonderlijk.

Dat was het in elk geval. Nou ja, in zekere zin. Het gros van de aangespoelde Amerikanen was ergens vertrokken met de overtuiging dat in de Nieuwe Wereld kansen lagen die ze thuis niet konden krijgen. Dat de kolonisering de oorspronkelijke bevolking wegveegde en de slavernij er zo’n 250 jaar lang werd gehandhaafd, wordt nooit geroemd als American exceptionalism. Het motto life, liberty and the pursuit of happiness daarentegen past daar naadloos in, net als de overtuiging dat elke Amerikaan het kan maken als hij maar hard genoeg werkt.

De praktijk is ook daar minder vrolijk. America / is a great Idea: the reality leaves something to be desired, schreef de Amerikaanse poëet Frank Bidart kort na de recentste verkiezingen. De feiten spreken voor zich. The land of the free is het land dat wereldwijd het hoogste aantal van zijn burgers achter tralies heeft zitten.

The land of opportunity is het ook al lang niet meer. ‘De American Dream wordt nu gesproken met een Scandinavisch accent’, schreef The Washington Post enkele jaren geleden naar aanleiding van een studie van de economische denktank Oeso. Daaruit bleek dat de sociale mobiliteit, samen te vatten als de kans dat kinderen beter af zullen zijn dan hun ouders, lager is in de VS dan in veel andere ontwikkelde landen. Een van de redenen daarvoor is de kwaliteit van het onderwijs. Amerikaanse kinderen uit achtergestelde milieus scoren stukken slechter op cognitieve testen dan hun (pakweg) Deense tegenhangers, wat zich later ook vertaalt in slechter betaalde jobs.

‘Dit land is voortgekomen uit vier eeuwen van werk, bloedvergieten, eenzaamheid en angst’, schreef John Steinbeck in 1966. ‘En toen, binnen de kortste keren, werden de overeenkomsten tussen ons groter dan de verschillen – een nieuwe maatschappij, niet groots, maar juist door onze tekortkomingen voorbestemd tot grootsheid.’

Anno 2017 is de stad op de heuvel een burcht, met een opgehaalde loopbrug en blokkades in de haven. Elke dag dat Donald Trump vanuit het Witte Huis verdeelt en heerst, is de grootsheid waar Steinbeck op hoopte wat verder af.

Slacht de melkkoe

Deze column verscheen eerder bij De Standaard.

Goed nieuws voor de federale regering: de dividendenstroom van Belfius zal naar schatting minstens 65 miljoen euro hoger uitkomen dan verwacht.

Daarnaast ontvangt de schatkist als grootste aandeelhouder van de Franse bank BNP Paribas (waarvan de Belgische overheid 10,3 procent bezit) nog eens 345 miljoen euro aan dividenden. Daar stopt het manna niet. Ook Bpost (51 procent van de aandelen) en telecombedrijf Proximus (53 procent) betalen de overheid jaarlijks royaal dividenden.

Regeringen zien die participaties zeker in budgettair moeilijke tijden als melkkoeien om de variabele gaten in de begroting te helpen dichtrijden. Maar opgepast voor wie dat durft te zeggen. Denk aan Didier Bellens zaliger, die in 2013 verklaarde dat de toenmalige premier Elio Di Rupo (PS) hem enkel aan het einde van het jaar eens belde, om te informeren naar het dividend. ‘Een beetje zoals een klein kind dat om zijn sinterklaas komt.’ Die waarheid deed pijn, en de baas van het toenmalige Belgacom mocht beschikken.

Op korte termijn is het vanuit regeringsstandpunt logisch om zoveel mogelijk dividenden te puren uit participaties. Een regeerperiode overspant maar een paar jaar, en in die termijn zijn alle centen die weer uitgegeven kunnen worden welgekomen. Een privatisering die een smak geld in het laatje brengt, doet wel de staatsschuld dalen, maar verandert verder niets aan de begrotingsmarge. De Europese controleurs kijken immers naar het structurele saldo, wat betekent dat ze dergelijke eenmalige operaties buiten beschouwing laten.

Het kortetermijndenken van de regering lijkt wars van het politiek opportunisme gerechtvaardigd, zolang de rente die de Belgische overheid moet betalen voor het uitgeven van nieuwe schulden zo uitzonderlijk laag is als vandaag. Het dividendrendement ligt daar nu ruimschoots boven. Maar de essentie van goede tijden is natuurlijk dat ze niet blijven duren. Het risico bestaat dat België zijn overheidsbedrijven van de hand moet doen op een moment dat het economisch heel slecht gaat, en hun waardering laag is.

Naast die timing is er ook de fundamentele vraag wat precies de maatschappelijke en economische meerwaarde is van een overheidsparticipatie. De hoge telecomtarieven, waar de regering als aandeelhouder van Proximus van profiteert, illustreren dat het zeker niet altijd in het belang van de consument is. En wie durft na de vrijage-klucht tussen Bpost en PostNL nog zeggen dat de overheid geen politieke machinaties meebrengt naar de raad van bestuur?

Tot slot is er het onvermijdelijke argument dat overheidsparticipaties voor verankering zouden zorgen. Als de regering dat zo belangrijk vindt, moet ze haar burgers maar warm maken om bij de beursgang aandelen te kopen. De marktwaarde van Belfius wordt geschat op 7 miljard euro, terwijl er meer dan 265 miljard euro op de spaarboekjes staat. Dat moet dus lukken.

Camera’s in het parlement

Deze column verscheen eerder bij De Standaard.

Oorspronkelijk ging deze column gaan over de werkzaamheden van de commissie voor alternatieve financiering van overheidsinvesteringen van het Vlaams Parlement. Die commissie stelde vanmorgen haar voorlopige conclusies voor. Dat daarin jammer genoeg de uitstekende suggesties ontbraken die experts de voorbije maanden hadden gedaan om zulke investeringen te stimuleren, daar had ik het over willen hebben.

Laat ik het, in de plaats daarvan, hebben over het werk van de parlementairen zelf. Meer bepaald over het beeld dat ze projecteren. Dat is voor een vluchtige nieuwsconsument niet altijd positief. Denk aan de schertsvertoningen die geregeld te zien zijn in het federaal parlement. Elke keer dat Laurette Onkelinx (PS, op de foto hiernaast) haar archetypische wegwerpgebaar maakt, met veel misbaar of schreeuwend door een microfoon die weer eens niet aan wil schieten, gaat een stukje vertrouwen in onze volksvertegenwoordiging verloren. Ook het Vlaams Parlement biedt op mindere dagen slecht theater, zij het dan in een veel lelijker decor.

Daar hebben de media, of in elk geval camera’s, mee schuld aan. ‘Camera’s binnenbrengen in een parlement is dodelijk voor de discussie’, verzuchtte Jean-Luc Dehaene jaren geleden. ‘Want dan domineert de perceptie de realiteit.’

Dat heb je ook in commissies die door audiovisuele pers druk worden bijgewoond. Zo herinner ik mij de Dexia-hoorzitting in oktober 2011, toen Luc Coene en Jean-Paul Servais op de rooster zouden worden gelegd. De toenmalige gouverneur van de Nationale Bank en de topman van de FSMA spraken gezamenlijk nog geen uur. Op een paar algemene statements na, konden ze juridisch gezien weinig vertellen, benadrukten ze. Broodnodige details geven kon enkel in een onderzoekscommissie achter gesloten deuren. Toch regende het vijf uur lang vragen waarop zij dus niet mochten antwoorden met journalisten in de coulissen en cameralampen op hun gezicht. Die vragen waren bovendien grotendeels dezelfde, maar niemand belandt in Het journaal met ‘Ik sluit me aan bij de vraag van mijn voorganger.’

Het is al te gemakkelijk om cynisch te doen over parlementair werk, en de mediatisering van het debat. De camera’s verdwijnen niet meer uit het parlement, dat is een verloren zaak. Maar het moet ook geen slechte zaak zijn. Neem de eerder vermelde commissie over de alternatieve financiering van overheidsinvesteringen. Daar zijn in de voorbije weken en maanden interessante, diepgaande discussies gevoerd over het nut en de meerwaarde van publiek-private samenwerkingen. Goed voorbereide parlementsleden stelden puntige vragen aan de specialisten die de revue passeerden. Dat viel allemaal live te volgen – en achteraf te herbekijken – via de website van het Vlaams Parlement.

Het is een welgekomen gedachte dat er in onze parlementen capabele mensen zitten, die hard en degelijk werk leveren op belangrijke thema’s, ook al zijn die niet sexy of mediageniek. Want we rijden over wegen die met ons belastinggeld gefinancierd worden, spoelen water weg door goed onderhouden riolen en spelen zaalvoetbal in de gemeentelijke sporthal. Hou dat in gedachten, als de volgende keer de camera’s inzoomen op een alweer kolerieke Onkelinx.

Het onvermogen van CD&V

Deze column verscheen eerder bij De Standaard.

CD&V koketteert met een vermogensbelasting, maar grijpt naar halfslachtige maatregelen. Als het de partij echt menens is, stelt ze een herziening van het kadastraal inkomen voor.

‘CD&V is al tevreden met een fiscaal symbool’, klonk het afgelopen weekend nogal cynisch in deze krant. Na de desastreuze speculatietaks en fausse queue van de meerwaardebelasting rijst de vraag hoe de partij haar doel van vermogensherverdeling nog kan bereiken. Daarvoor zullen een paar echte taboes moeten sneuvelen.

Zo is het onwezenlijk dat de gegevens die de basis vormen voor de berekening van de onroerende voorheffing dateren van 1975. Minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) schermde er in het verleden mee dat een herziening van het kadastraal inkomen (KI) ‘monnikenwerk is waarvoor geen budget of operationele middelen zijn voorzien’. Alsof dat goede argumenten zijn als de opbrengsten de kosten meer dan rechtvaardigen, en elke dag uitstel een sociaal meer rechtvaardige belasting met een dag uitstelt.

Op een volwaardig vermogenskadaster na – een zo mogelijk nog groter politiek taboe – valt er moeilijk een betere maatstaf te bedenken voor iemands vermogen dan de waarde van zijn vastgoed. Dat was toch ooit het achterliggende idee van het KI. Zolang dat fictief huurinkomen de reële huurinkomsten benadert, zijn er weinig problemen. Maar in 42 jaar tijd is er veel veranderd. Sommige plattelandsdorpjes van toen zijn ondertussen heuse villawijken, en ooit hippe winkelstraten nu vergane glorie. De realiteit is veranderd, maar niet het fictief huurinkomen.

Volgens de Leuvense professor grondwettelijk recht Paul Van Orshoven is de scheeftrekking in het fiscaal privilege in sommige wijken ondertussen zelfs zo groot in vergelijking met andere buurten dat het in strijd is met de grondwet…

De reden dat deze regering zich net als zoveel voorgaande niet aan een herziening waagt, is simpel: angst. Politici willen hun kiezers niet bruuskeren. Neem Bart Somers (Open VLD), die zich enkele jaren geleden verzette tegen een herziening van het KI omdat ‘vele gewone Vlaamse huiseigenaars dan meer belastingen zullen betalen’. Er is niets wat verhindert dat gemeentes en provincies hun opcentiemen verlagen en zo voor een deel de bluts tegen de buil stellen.

De schatkist hoeft er ook niet per se wel bij te varen. Als de herziening van het KI een herverdelend aspect moet hebben, kan die budgetneutraal verlopen door de inkomsten van de hogere KI’s te compenseren met de lagere inkomsten van lagere KI’s.

Nog beter is het de reële huurinkomsten te belasten. Vroeger ontbrak daar de informatie voor, maar vandaag moeten die huurcontracten geregistreerd zijn. Voor de eigen woning kan de ‘huur’ geschat worden via bepaalde parameters.

Zo’n vermogensherverdeling kan trouwens een economische stimulus betekenen. Academisch onderzoek suggereert dat lagere vermogens sneller bereid zijn om extra koopkracht te consumeren dan wie al goed in de slappe was zit.

Feit blijft: voor een partij die wil dat hogere vermogens meer bijdragen, is de CD&V opmerkelijk terughoudend voor het deel van dat vermogen dat in een woning zit. Maar o wee als het naar de beurs durft te stromen…

We wonen in een augiasstal

Deze column verscheen eerder bij De Standaard.

Er is een cultuuromslag nodig om onze ruimtelijke ordening te verbeteren. Ook bij politici.

‘Wat jij verrommeling noemt is het huis/thuis van mensen. Er sluipt dedain in het debat en dat is niet goed.’ Dat tweette Open VLD-voorzitter Gwendolyn Rutten deze ochtend met het vingertje toen iemand opmerkte dat de kopers van slecht gelegen bouwgronden niet betalen voor de kosten van ontsluiting, mobiliteit en verrommeling.

Het is eerder omgekeerd: er sluipt een debat in de dedain, en dat is goed. Aanleiding is een Vito-studie die stelt dat de helft van de Belgische bouwgronden zeer slecht gelegen zijn (DS 6 januari). Zo’n 36.000 hectare grond voor wonen of werken is alleen met de auto te bereiken.

Renaat Braem draait zich om in zijn graf. ‘Geen land is door de menselijke bezetting zo erg mishandeld als het onze, op dit ogenblik het lelijkste land ter wereld’, schreef de architect en urbanist in 1968. Hij noemde de Belgische ruimtelijke ordening ‘een job waarvoor zelfs Hercules zou terugdeinzen, een augiasstal van 30.000 vierkante kilometer’.

Daar heeft het naoorlogse woningbeleid schuld aan. De toenmalige CVP vreesde bijvoorbeeld dat verstedelijking tot ongeloof zou leiden – het waren andere tijden. De partij wilde niet weten van collectieve woonvormen, want dat was voor socialisten. Dankzij de premie-De Taeye uit 1948 konden jonge gezinnen overal in Vlaanderen bouwen, wat gezorgd heeft voor de ruimtelijke wanorde die we vandaag kennen.

Wat is die dedain dan? Wel, de voordelen van ons systeem zijn geïndividualiseerd (denk aan de mensen die in doorgaans goede woningen op ruime kavels wonen), maar de prijs is gecollectiviseerd. Het is moeilijk om in zo’n versnipperd ruimtelijk landschap riolen te voorzien, en elektriciteit en water naar die huizen te brengen. Als straks de vergrijzing volop toeslaat, zal dat aan een ernstige prijs komen, en dan vooral in die plaatsen die in de jaren 60 en 70 verkaveld zijn. Die oudere mensen wonen met andere woorden in plekken die voorzieningsarm zijn.

En daar zouden we dus verder aan bijdragen? Mooi niet, mag ik hopen.

Het idee dat het ideale huis maar één bouwovertreding verwijderd meer is, decennialang een geloofsovertuiging van elke Belg met een baksteen, is weggedeemsterd. Tegelijk groeit ook het besef dat de ene bouwgrond de andere niet is. ‘Ik denk dat kopers zelf wel kunnen bepalen of ze een bouwgrond slecht gelegen vinden’, aldus Rutten. Het punt is net dat ook de ruimere maatschappij daar inspraak in zou moeten hebben.

Misschien moet Rutten dat boekje van Braems maar eens ter hand nemen. Daarin staat een mooie liberale gedachte: ‘De mens, noodzakelijk gemaakt door de ontwikkeling van techniek en wetenschap, is een nieuwe mens, die uit een schil van dodende denkpatronen moet ontbolsterd worden wil hij er niet in stikken.’