Categorie archief: Economie

Kiezers of kiesvee

Jaja, het gaat snel. Vandaag staat in Trends al de slotaflevering van de reeks De staat van onze staat. Daarbij bekijk ik ons land voor de laatste keer als een bedrijf, ditmaal vanuit het standpunt van de burgers, de aandeelhouders dus. (Zie hier deel 1 en deel 2.)

In de tekst had ik daarover nog de politiek filosoof John Rawls en de socioloog Robert Michels kunnen aanhalen.  Rawls was een reus op het vlak van sociale en economische rechtvaardigheid, en bedacht de beroemde sluier van onwetendheid. Dat stelt de vraag hoe mensen hun maatschappij zouden inrichten, mochten ze onwetend zijn over welke positie ze daarin zullen innemen. Het is immers gemakkelijk om tegen herverdeling te pleiten als je weet dat je rijk bent, iets helemaal anders als je arm bent.

We kunnen op eenzelfde manier nadenken over staatsvormen. Hoe willen we een maatschappij inrichten, zonder dat je weet of je tot de bestuurders of de bestuurden behoort? Dat verklaart waarom we checks and balances hebben. Die moeten voorkomen dat iemand met snode gedachten ongecontroleerd zijn of haar zijn kan doen. Anderzijds mogen er ook niet te veel ingebouwde remmen zijn, of er geraakt niets meer geregeld. Er moet dus een gulden tussenweg zijn.

Onderzoek van de ULB uit 2015 suggereert dat Belgen met een sluier om het hoofd in elk geval niet zouden kiezen voor een representatieve democratie, waarbij ze eens om de zoveel jaar mensen aanduiden om beslissingen voor hen te nemen. Met stip op één staat de directe democratie, waarbij burgers veel meer betrokkenheid en inspraak (bijvoorbeeld via referenda) hebben.

Een goede tweede optie bleek de deliberatieve democratie. In deze overlegdemocratie worden burgers uitgenodigd om actief mee te beraadslagen over de toekomst. Ze schuift de werking van parlementen en partijen niet terzijde, maar wil er eerder een aanvulling op zijn.

Opmerkelijk genoeg bleek er zelfs meer steun te zijn voor een technocratie waarbij het land geleid wordt door niet-verkozen techneuten zonder politieke affiliatie, dan voor een representatieve democratie. Daaruit spreekt een groot wantrouwen in beroepspolitici.

De link met particratieën, waarbij de politieke macht in handen is van georganiseerde politieke structuren, is niet ver te zoeken. De Duits-Italiaanse socioloog Robert Michels noemde dat in 1911 in zijn politologische klassieker ‘Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie’ de ‘IJzeren Wet van de Oligarchie’.

Volgens Michels zijn er twee opties voor politieke bewegingen. Ofwel verbrokkelen ze, ofwel evolueren ze naar een strakke organisatie met politieke professionals aan de top. Of anders gezegd: in een democratie zijn politieke partijen op termijn niet democratisch. Ze worden door hiërarchisering, centralisering en bureaucratisering een oligarchie waarvan de leiding in handen is van een kleine, gesloten groep.

De kloof tussen het selecte clubje van hoogopgeleide leiders en de grote groep van volgelingen neemt toe omdat de elite zijn identiteit oplegt aan de groep. Daardoor neemt de betrokkenheid van de basis af. Bij partijen zijn het uiteindelijk nog zelden de leden die de richting bepalen, maar wel het partijbureau, het voetvolk mag nog slechts optreden als bekrachtigend stemvee. Michels spreekt van een ‘onvermijdelijk verziekingsproces dat elke democratie treft’.

Zouden burgers die voor anti-establishmentpartijen kiezen het dus niet gewoon beu zijn om zich kiesvee te voelen?

→ Lees hier het volledige artikel. En hier achterhaalt u hoe de politieke partijen de kwaliteit van onze democratie willen verbeteren.

Deze reeks kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.

Advertentie

De framing van het liberalisme

Het commentaar van de krant De Morgen gaat vandaag over de deconfiture van PS-voorzitter Elio Di Rupo. Helemaal aan het eind schrijft Bart Eeckhout:

Voor wie er allang van droomt België op neoliberale koers te zetten, moet die machtsverschuiving een onverwacht prettig vooruitzicht zijn. Maar je moet heus geen PS-sympathisant zijn om te beseffen dat die evolutie ook verliezers gaat maken.

Het is jammer dat de politiek commentator tegenover de linkse koers het alternatief van het neoliberalisme plaatst. Het is een beetje een karaktermoord, aangezien wat na ‘neo’ komt vaak per definitie onkies is. Conservatief is al beladen, neoconservatief is gewoon eng. Neoliberalisme is een vage term die misschien nog het best verduidelijkt wordt als ‘vrijemarktfundamentalisme’.

Daarvan is in België met een overheidsbeslag van meer dan 50 procent van het bruto binnenlands product hoegenaamd geen sprake. De overheidsinmenging in ons dagelijks leven is gigantisch groot. Of het nu gaat om voedselveiligheid, de arbeidsmarkt of sociale zekerheid, alles is flink in regels vastgelegd.

Neoliberalisme is eerder een scheldwoord dan een maatschappelijke visie. Enkele jaren geleden bestudeerden Taylor Boas en Jordan Gans-Morse van de universiteit van Berkeley 148 wetenschappelijke bijdrages die tussen 1990 en 2004 gepubliceerd zijn om te achterhalen wat precies bedoeld wordt met de term (paper hier). Deze zin zegt het allemaal:

Neoliberalism has become a conceptual trash heap capable of accommodating multiple distasteful phenomena without much argument as to whether one or the other component really belongs.

In hun boek Neoliberalisme. Een politieke fictie uit 2014 merkten Martin van Hees, Patrick van Schie en Mark van de Velde op dat het neoliberalisme geen onderscheiden en samenhangende politiek-economische visie met een bijbehorend programma is. Want mocht dat wel zo zijn, dan zouden er mensen zijn die er de verdediging van op zich nemen. Bij het lezen van het commentaar vroeg ik mij af hoeveel neoliberalen Bart Eeckhout kent.

Het was correcter geweest, mocht hij in zijn slotparagraaf tegenover het socialistische discours de liberale overtuigingen gezet hebben. Liberalen zijn niet per definitie tegen ogenschijnlijk typisch ‘linkse’ ideeën zoals maatschappelijke herverdeling of een sturende overheid. De mate waarin ze dat willen, en de manier waarop, verschillen natuurlijk. En dat is een veel interessanter debat dan schermen met karikaturen.

‘We moeten vermijden dat een minister zijn goesting doet’

Als België een land was dat op bezoek ging bij de dokter, dan kwam het daar buiten met de bekaaide diagnose van sclerotisch, zwaarlijvig en bijziend, zo leerden we vorige week. In de tweede aflevering van De staat van onze staat in Trends kijken naar het beheer van de sociale zekerheid.

In onze denkoefening om België te beschouwen als een NV, is het verleidelijk om de RSZ te vergelijken met een ondernemingsraad. Binnen een onderneming is dat het overlegorgaan waar vertegenwoordigers van de werkgever en de werknemers onderwerpen bespreken als ontslag, werkdruk en vakantieregelingen, alsook de directie informeren en adviseren. De sociale zekerheid lijkt zo in zekere zin een ondernemingsraad in het groot, met thema’s als werkloosheid, gezondheid en arbeidsongeschiktheid.

Een van de belangrijkste redenen waarom dat een manke vergelijking is, ligt bij de aanzienlijke tussenkomst door de overheid waardoor de vraag rijst welk beestje onze sociale zekerheid eigenlijk is. Het heeft een heel dubbelzinnig statuut omdat vakbonden, werkgevers en politici allemaal dingen willen, en allemaal willen dat de ander de rekeningen doet kloppen.

Het is een gedeelde verantwoordelijkheid dat er een gebrek aan financiële verantwoordelijkheid is, meent Danny Pieters, professor in de sociale zekerheid aan de KU Leuven en voormalige N-VA-senator. ‘We moeten naar een systeem waarbij de beheerder van de sociale zekerheid, wie dat ook is, zeggenschap heeft over de hoogte van de bijdragen en de voorwaarden voor de uitkeringen. Het gaat niet op dat de overheid dat allemaal reguleert, en er tegelijkertijd een raad van bestuur is die daardoor de rekeningen niet kan doen kloppen.’

Pieters is bijzonder schamper over de rol van de sociale partners in het beheer van de RSZ. ‘Over wat beslissen ze daar eigenlijk nog? Over de kleur van de muren van de bureaus? Dat is niet ernstig. Dan schaf je het paritair beheer beter gewoon af. Als je daarentegen die beslissingsmacht overlaat aan de sociale partners, zullen zij samen de moeilijke beslissingen moeten nemen die ze nu maar al te graag naar de overheid doorschuiven.’

Een andere mogelijkheid is om de sociale partners uit de openbare instellingen van de sociale zekerheid te lichten, zoals Nederland in het begin van deze eeuw heeft gedaan.

Marc Justaert, de voormalige voorzitter van de christelijke mutualiteiten en sinds zijn pensioen in 2015 voorzitter van de algemene raad van het RIZIV, vindt dat geen goed idee. ‘De participatie van de burger aan het beleid verloopt volgens mij via het middenveld. Het is een illusie dat de burger rechtstreeks zal deelnemen aan overheidsbeslissingen. Wie dat gelooft doet aan volksverlakkerij. We moeten vermijden dat een minister zijn goesting doet en enkel een advies vraagt als hem dat uitkomt.’

Ook Paul Soete, de vroegere baas van sectorfederatie Agoria en nu voorzitter van het Beheerscomité van de RSZ, verdedigt de positie van het middenveld, maar dan eerder omwille van praktische dan politieke redenen. ‘Reglementering uitwerken op een kabinet zonder inzicht in de manier waarop bedrijfsleiders en vakbonden daar in de ondernemingen mee zullen omgaan, leidt tot draken van reglementering die als curiosa kunnen worden tentoongesteld, maar niet toegepast.’

→ Lees hier het volledige artikel.

Deze reeks kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.

Een goede belegger is een tuinier in het diepst van zijn gedachten

Beleggen klinkt veel mensen als lastig en gevaarlijk in de oren (zie ook onze vriend Kasper). Nochtans hoeft het dat helemaal niet te zijn, betoogt Zanna Massaert (foto) in de jongste editie van Mister Market Magazine. De columniste geeft er een aantal excellente basisregels. Hier pik ik er een paar uit die onze beginnende belegger kunnen helpen, maar het hele artikel is warm aanbevolen.

Zanna adviseert Kasper en co om de draaideur van de beurs te vervangen door een deur zonder binnenklink. Klinkt drastisch, maar het komt er gewoon op neer dat ze niet in volle euforie naar de beurs mogen stormen om bij de minste tegenwind weer af te druipen. Beleggen is een langetermijninspanning, met dito beloning.

Door niet op de beurs te beleggen, krijg je inderdaad geen koersverliezen te verduren, maar alles welbeschouwd zijn dat onvermijdelijke blutsjes tegen een veel grotere buil. Of in de woorden van Zanna: ‘Als de beurs morgen crasht, moet ze al met 55% crashen om me naar mijn positie van augustus 2012 terug te duwen. Anders gezegd: vijf jaar lang de beurs mijden uit vrees voor een crash kost de spaarder evenveel als een uitzonderlijk verwoestende crash van 55%.’

Dit is voor alle duidelijkheid geen pleidooi om meteen al uw spaargeld op de beurs te pleuren. Bekijk hoeveel je voor langere tijd kan missen, en stap geleidelijk in. Op die manier koop je de aandelenmarkt zowel wanneer die duur, als goedkoop is. Dat helpt ook om voorbij de waan van de dag, en de zoveelste tweet van Trump te kijken.

Zanna heeft nog een mooie metafoor in petto, namelijk dat een goede belegger een tuinier is in het diepst van zijn gedachten. Hij weet dat je de mooie bloemen niet plukt, en dat je het onkruid niet besproeit. Dat doet hij dus ook niet op de beurs. Als er vuiligheid in zijn portefeuille zit, snijdt hij die er uit, terwijl hij de pareltjes koestert.

Dat klinkt eenvoudig, maar het is oh zo moeilijk in de praktijk. Mensen haten het om hun fouten onder ogen te zien, legt Zanna uit. Zolang de verliezen enkel op papier rood kleuren, blijft de hoop dat de verliezen kunnen gerecupereerd worden. Maar zo missen beleggers wel de kans om in een ander aandeel te stappen dat het wel goed doet…

Tussendoor een tipje van mezelf: blijf weg van biotech. Interessante bedrijven om te volgen, maar tenzij u een doctorandus in het vakgebied bent, hebt u als kleine belegger geen benul van de complexe onderzoeksprocessen en de slaagkansen in de verschillende fases waarin de geneesmiddelen zich bevinden. Biotech is in die zin vaak een lottoticketje: het knalt, of het flopt. Maar dat is gokken, niet beleggen.

Dat sluit overigens aan op de rustige vastheid die Zanna bepleit. De belegger die zich voor de lange termijn engageert, de grote risico’s mijdt en zich in alle omstandigheden houdt aan een simpel maar doeltreffend systeem, is een lang beursleven beschoren. ‘Hij blijft in de koers, waar ook de finishlijn ligt, en zal uiteindelijk een veel hogere return behalen dan de kamikazepiloot die onderweg moet opgeven’, merkt ze op.

Tot slot mijn favoriete passage. Die gaat over de selectie van de bedrijven die je in portefeuille wil nemen.

‘Ik hanteer de regel dat ik minstens drie maanden ‘goesting’ in het aandeel moet hebben. Ontwaar ik een begeerlijke bruidegom? Dan krijgt hij een zitje in mijn aankoopwachtkamer en moet hij daar drie maanden lang kunnen blijven zitten. Ik maak het hem niet makkelijk. Zoals een advocaat dat doet die alle argumenten van de tegenpartij wil anticiperen, tracht ik mezelf vooral te overtuigen waarom ik het aandeel niet zou kopen. Met die kritische blik zal ik nu en dan in dat wachtkamertje komen kijken: die potentiële partner moet er al die tijd begeerlijk blijven uitzien.’

Ook de uitsmijter kan ik u niet besparen:

‘Goede beleggers zijn gelukkige mensen, en omgekeerd. Het zijn optimisten die in een betere toekomst geloven. Een pessimist kan geen 13 procent jaarreturn halen over 20 jaar, dat bestaat niet.’

De toekomst is dus aan de optimisten. Gelukkig maar. Ik ga fietsen.

Wie voor het eind van augustus een abonnement neemt op Mister Market Magazine en daarbij vermeldt dat hij/zij via deze website komt (gewoon mijn naam doorgeven) krijgt het magazine een maand gratis. Interesse? Dan gewoon hier klikken.

Een bank moet uw vertrouwen verdienen

Enkele weken geleden vroeg Kasper, een goede vriend, of ik kon meegaan naar zijn bankkantoor. Hij had gezien dat de beleggingsproducten die hij daar twee jaar eerder had gekocht, het niet bepaald goed deden, en hij maakte zich wat zorgen.

Voordat ik zijn portefeuille zag, leek me dat niet onlogisch. De beurzen hebben het in die periode goed gedaan, en hij had gezegd dat hij een defensieve belegger was (eerder uit wantrouwen voor financiële markten dan uit risicoaversie, een cruciaal verschil). Met dat profiel zou hij per definitie maar een fractie van de hausse meegepikt hebben.

Toen kreeg ik zijn portefeuille onder ogen, en dat was toch even slikken.

Omdat de MiFID-vragenlijst had aangegeven dat Kasper niet hoog scoorde op het vlak van financiële kennis, had de bank hem plain vanilla producten moeten voorstellen. Dus wat stond die Belfius Financing Company (LU) Multicallable 16 daar te doen?

Naast een op de lange termijn ondermaats presterend beleggingsfonds uit de eigen stal, bleek de Belfius-adviseur Kasper een gestructureerde obligatie aangesmeerd te hebben waarvan de potentiële meerwaarde afhankelijk is van de prestaties van de Stoxx Europe 600 Utilities Index, en met de mogelijkheid van een vervroegde terugbetaling. In een neutraal scenario levert dat een jaarlijks netto-rendement op van 0,53 procent, en zelfs als het meezit amper 0,73 procent!

Al snel bleek dat ze Kasper destijds nooit hebben uitgelegd wat hij precies kocht. De Multicallable is een ultradefensief product waarvan het beetje rendement afhangt van een onderliggende, ook al defensieve aandelenindex. Zodra het een beetje opbrengt, kan de bank de obligatie bovendien terugkopen.

Het argument van de bank dat de vriend als defensieve, ongeïnformeerde belegger veroordeeld is tot dit soort producten, is belachelijk. Er zijn genoeg eenvoudige, defensieve beleggingsopties die een minstens equivalent rendement geven als die complexe Multicallable, en dan snapt die vriend tenminste wat hij in portefeuille neemt. Bedrijfsobligaties of staatsbons bijvoorbeeld. Maar daar verdient de bank natuurlijk weinig aan. Bij de Multicallable daarentegen lopen de commissiekosten op tot 1,2 procent per jaar.

Let wel: dit pleit de vriend niet vrij. Hij heeft zelf de verantwoordelijkheid om zich goed te informeren (een bank die alleen eigen producten pusht is per definitie te wantrouwen – ze kunnen nooit altijd het beste product hebben!), of zich door een onafhankelijke adviseur te laten bijstaan. In die zin is het een zure les geweest.

Het is ook een sprekend voorbeeld dat MiFID vaak zijn doel voorbijschiet. Het is voor veel banken een kwestie van ‘ticking boxes’. Zo kunnen ze nog altijd ingewikkelde producten verkopen aan mensen die daar eigenlijk niet voor in aanmerking mogen komen. Op die manier investeren ze natuurlijk niet in een vertrouwensrelatie met hun klant.

Dat is wat mij het meest ergert. De bank liet als adviseur Kasper hopeloos in de kou staan. Een gesprek van vijf minuten leert dat hij helemaal niet defensief is, alleen op zijn ongemak. Hij is een jolige vrijgezel van 35 jaar, heeft geen woning af te betalen, of plannen om er een te kopen, en kan gerust tien jaar een deel van zijn geld missen. Hij wil daar ook best wat risico’s voor nemen, als hij maar weet wat die inhouden.

Een goede uitleg over de voor- en nadelen van de verschillende beleggingsopties verder, is hij nu via een online bank geleidelijk in zelfgekozen fondsen aan het stappen die bij zijn profiel passen. Ze hebben een bewezen track record, goede beoordelingen bij Morningstar, en redelijke beheerskosten. Zo kan het dus ook.

Meer zelfs, Kasper overweegt nu om in aandelen te beleggen. Maar eerst nog wat lezen en zich beter informeren. Wordt vervolgd.

‘Vertrouw me, ik ben geen politicus’

Vandaag gaat in Trends de reeks De staat van onze staat van start. Daarin beschouw ik België op drie verschillende vlakken als een land. Hieronder een voorpublicatie. De eerste aflevering is hier te lezen, en natuurlijk in de papieren versie van het weekblad.

Steeds meer bedrijfsleiders werpen zich op als de beste CEO die een land kan wensen. De ervaring leert nochtans dat ze daar zelden potten breken.

‘Aha! Le plus beau! Le meilleur! Le plus intelligent!’

Zo luidde het antwoord dat Paul Vanden Boeynants in 1995 gaf op de vraag wat hij als journalist over zichzelf zou schrijven. Daarbij hield de christendemocraat de wijze raad van een van zijn voorgangers als Belgisch premier in gedachten. ‘Achille Van Acker heeft mij ooit gezegd: vriend, ge moet nooit zelf slecht over uzelf vertellen, de anderen gaan zich daarmee bezighouden.’

Het is niet moeilijk om bij het antwoord van VDB te denken aan Donald Trump, de vastgoedmagnaat die nu dienst doet als 45ste president van de Verenigde Staten. Er zijn nog wel enkele opmerkelijke gelijkenissen tussen de in 2001 overleden Brusselse zakenman en Trump. Ook VDB kwam van jongsaf in een (veel bescheidener) familiebedrijf terecht, werd doorheen zijn carrière achtervolgd door beschuldigingen van belangenvermenging, had een vechtrelatie met de pers, en stopte nooit met aan zijn bedrijf te denken. Toen hij in 1966 voor het eerst premier werd, bleef hij tegelijkertijd vleesmarchand. Elke ochtend was hij om zes uur te vinden op de beestenmarkt van Anderlecht vooraleer naar de zestien te trekken. Nog een laatste link: na zijn politieke carrière groeide VDB uit tot de spil van de Brusselse immobiliënwereld.

Donald Trump is niet de enige zakenman met politieke ambities. Vooral in Oost-Europa vindt zijn voorbeeld (en stijl) veel navolging. Zo is de steenrijke zakenman Andrej Babiš topfavoriet om in oktober in Tsjechië premier Bohuslav Sobotka op te volgen. Het is amper zes jaar geleden dat Babiš met het liberaal-populistische ANO een eigen partij oprichtte om een zakelijke regering mee aan te sturen, en komaf te maken met de overvloedige corruptie in het land. ANO deed het zo goed dat ‘Babisconi’ (een bijnaampje dat ontleend is aan een andere politieke zakenman, de Italiaanse ex-premier Silvio Berlusconi) minister van Financiën werd onder Sobotka, tot die hem in mei na onenigheid ontsloeg.

Babiš mag dan niet houden van de vergelijking met Trump – die hij maar een belabberde zakenman vindt – maar hij deelt wel diens aversie voor migratie en liefde voor politieke incorrecte uitspraken.

Ook in de andere Oost-Europese landen zijn er Trumpiaanse ondernemers-politici: denk maar aan Slowakije (Boris Kollár, slogan ‘Vertrouw me, ik ben geen politicus’), Servië (Bogoljub Karić), Letland (Aivars Lembergs) en Polen (Zbigniew Stonoga). Ze noemen zichzelf maar al te graag politieke outsiders en anti-establishment. Een andere mogelijke omschrijving is ‘niet onbesproken’. Zo is Karić beschuldigd van banden met de georganiseerde misdaad, en werd Lembergs meermaals aangeklaagd voor corruptie, witwassen van geld en machtsmisbruik. En omdat het zo’n opmerkelijk weetje is: Kollár heeft tien kinderen bij negen verschillende vrouwen.

Vergrootglas

Blijft de vraag of ondernemers veel toevoegen in de politieke arena. De praktijk suggereert dat het zelden een goede combinatie is. Echt succesvol was VDB’s tijd aan de politieke top niet, en het lijkt Trump zeker niet beter te vergaan. Italianen huiveren nog van de jaren-Berlusconi. De voorbije decennia is het in België met een vergrootglas speuren naar ondernemers die de overstap gemaakt hebben naar de politiek, en daarin succesvol waren. Het tegenovergestelde is gemakkelijker te vinden. Denk maar aan het Vivant-project van technologie-ondernemer Roland Duchâtelet, of de ultrakorte politieke loopbaan van voormalig Volvo Gent-topman Peter Leyman.

Kiezers mogen dan wel geloven dat een land te leiden valt als een bedrijf, dat maakt het nog geen realiteit. Wat is het onderste lijntje van de resultatenrekening van een overheid? Succes wordt hier niet gemeten in termen van winst, maar wel volgens de welvaart die ze aan een bepaalde kostprijs kan genereren. Dat houdt onder meer in dat ze voorziet in veiligheid, onderwijs en een sociaal vangnet.

Toch is het nuttig om als gedachteoefening België te beschouwen als een onderneming. Dat is wat we vanaf morgen drie weken lang doen. In de eerste aflevering maken we de staat van de staat op. Wat is de financiële situatie van België, hoe ziet zijn balans er uit, en wat zegt de bedrijfsdokter over de gezondheid daarvan?

De tweede aflevering bestudeert hoe vakbonden en werkgevers de sociale zekerheid besturen. Zij vormen daarmee sinds kort na de Tweede Wereldoorlog in zekere zin de ondernemingsraad van ons land. Maar spelen ze die rol ook met verve? En hoe democratisch is het dat ze als staat binnen de staat instaan voor het gros van de federale overheidsuitgaven? Is het niet beter dat een democratisch verkozen regering daar voluit over beslist?

Tot slot komen in het laatste deel de 11 miljoen burgers van België aan bod. Kunnen zij als aandeelhouders hun stem voldoende laten horen? Welke problemen zijn er daarbij, en wat zijn de mogelijke oplossingen? Daar maken we dus een staat voor de staat op.

Deze reeks kwam tot stand met steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek.

De onmogelijke Franse democratie

Europa kijkt met een bang hart naar de eerste ronde van de presidentsverkiezing in Frankrijk vandaag. Terecht. Economische inzichten leren tot welke bizarre uitslag die later kan leiden.

Net als in verschillende andere landen die het afgelopen jaar het nieuws haalden met opmerkelijke verkiezingsuitslagen, hebben ook de Fransen duidelijk hun buik vol van het establishment dat al decennialang het politieke centrum (zowel links als rechts) bezet. Dat heeft tot een polarisering geleid. Aan de uiterste linkerzijde is dat Jean-Luc Mélenchon van La France insoumise, extreemrechts zit Marine Le Pen van het Front National. De traditionele centrumpartijen zitten met beschadigde en/of weinig enthousiasmerende kandidaten. François Fillon van Les Républicains verzamelde de afgelopen maanden schandalen zoals een filatelist postzegels, en Benoît Hamon van de Parti Socialiste is in deze stembusslag zo onbetekenend dat hij in deze uitgebreide analyse van Het Financieele Dagblad op de vooravond van de Franse verkiezingen niet eens vermeld wordt.

De enige die in de verbrande aarde van het centrum echt weet te gedijen, is Emmanuel Macron (foto hiernaast). De reden daarvoor is eenvoudig: hij is een politieke neofiet. Macron heeft wel politieke ervaring als voormalig economisch adviseur van de huidige, immens onpopulaire president François Hollande, maar stampte later met En Marche! een nieuwe partij uit de grond. Die sleept dus nog geen machtstraditie en vriendjespolitiek met zich mee.

Het is een nek-aan-nekrace. Voorlopig ziet het er naar uit dat vandaag Macron en Le Pen als winnaars uit de bus komen. In dat geval nemen ze het op 7 mei tegen elkaar op in de tweede ronde, waarna meer dan waarschijnlijk een herhaling van het Chirac-scenario van 2002 volgt. Net zoals de linkerzijde toen met dichtgeknepen neus voor de rechtse Jacques Chirac stemde om de extreemrechtse Jean-Marie Le Pen uit het Élysée te houden, zouden gematigd links en rechts dan voor Macron kiezen. Bij een duel tussen Macron en Mélenchon, lijkt eenzelfde uitkomst voor de hand te liggen.

Maar wat als Macron de verwachtingen niet weet waar te maken, en ook Fillon tekortschiet waardoor de tweede ronde tussen Mélenchon en Le Pen gaat? Zowel extreemlinks al extreemrechts wil Frankrijk uit de eurozone halen, wie weet zelfs uit de Europese Unie. In dat geval zal wel het parlement nog akkoord moeten gaan, en het ziet er niet naar uit dat een van beide stokebranden daar een meerderheid zal halen. Maar toch. The Economist schreef vorige week al een Wat als? over presidente Le Pens eerste bezoek aan haar Duitse ambtsgenoot Angela Merkel. Dat verloopt niet bepaald goed…

Het doet een beetje denken aan de stemparadox van Kenneth Arrow. Die economische meester-theoreticus van de 20ste eeuw overleed eerder dit jaar, maar zijn inzichten zijn relevanter dan ooit (een goed artikel over zijn verdiensten vindt u hier – de Financial Times eerde de man met de uitspraak ‘even a Nobel Prize understates Arrow’s contribution to economic theory’ – Arrow is tot op vandaag de jongste Nobelprijswinnaar Economie ooit.).

Laat er ons voor de eenvoud even van uitgaan dat er maar drie presidentskandidaten zijn waaruit drie Fransen kunnen kiezen: MacroFillon, Mélenchon en Le Pen, en dat hun voorkeuren als volgt zijn:

Schermafbeelding 2017-04-22 om 12.24.45.png

Arrow merkte op dat bij een paarsgewijze stemming de volgorde waarin voorstellen worden gepresenteerd bepalend kunnen zijn voor de uitkomst. De voorkeuren van de burgers kunnen ook zodanig verdeeld zijn dat voor een bepaald probleem gewoon geen stabiele meerderheid haalbaar is.

Stel dat onze drie Fransen eerst moeten kiezen tussen MacroFillon en Mélenchon. Dan wint MacroFillon door de stem van kiezers I en II. Maar als het vervolgens in de tweede ronde tussen MacroFillon en Le Pen gaat, dan wint Le Pen door de stem van kiezers II en III. Nochtans haalt Mélenchon het duidelijk van Le Pen dankzij kiezers I en III… Ook voor de andere combinaties beland je in een lus. Nochtans heeft elk van de drie kiezers een duidelijke en consistente voorkeur. De stemparadox illustreert daarmee de relativiteit van sommige democratische beslissingen.

Voor alle duidelijkheid: de stemparadox is geen vondst van Arrow (de 19de-eeuwse markies de Condorcet was hem voor), maar de Amerikaanse econoom gaf er wel een briljante wiskundige onderbouwing aan die veel verder gaat dan bovenstaand voorbeeld.

The New York Times had trouwens een geweldig leuke anekdote over de erudiete Arrow. Omdat het zo’n leuke afsluiter is, geef ik hem hier even mee:

Professor Arrow was widely hailed as a polymath, possessing prodigious knowledge of subjects far removed from economics. Eric Maskin, a Harvard economist and fellow Nobel winner, told of a good-natured conspiracy waged by junior faculty to get the better of Professor Arrow, even if artificially. They all agreed to study the breeding habits of gray whales — a suitably abstruse topic — and gathered at an appointed date at a place where Professor Arrow would be sure to visit.

When, as expected, he showed up, they were talking out loud about the theory by a marine biologist — last name, Turner — which purported to explain how gray whales found the same breeding spot year after year. As Professor Maskin recounted the story, “Ken was silent,” and his junior colleagues amused themselves that they had for once bested their formidable professor.

Well, not so fast.

Before leaving, Professor Arrow muttered, “But I thought that Turner’s theory was entirely discredited by Spencer, who showed that the hypothesized homing mechanism couldn’t possibly work.”

De stengel van de Bloomsbury Group

‘Ik wil tot geen enkele club behoren die mij zou aanvaarden als lid’, grapte Groucho Marx ooit. Als er in de geschiedenis van de 20ste eeuw één club was waar dat een enorme vergissing was geweest, dan is het wel de Bloomsbury Group.

De naam van deze bende van diepe denkers, grote creatievelingen, en excentriekelingen (voor zover die al niet met elkaar samenvielen) kwam van de Londense wijk Bloomsbury, waar enkelen van hen woonden en waar ze geregeld samenkwamen. Als verlichte geesten deelden ze ideeën, lief en leed met elkaar. En ook de lakens, maar daar hebben we het zo dadelijk over.

Doorheen de jaren (ruw geschat van 1910 tot 1978) waren er veel passanten in de Bloomsbury Group, maar de kernleden waren:

  • John Maynard Keynes, die er The Economic Consequences of the Peace (1919) schreef (misschien nog best samen te vatten met een zin uit een andere publicatie van de oereconoom, Notes on an Indemnity, van een jaar eerder, namelijk ‘If Germany is to be milked, it must not first of all be ruined’).
  • Schrijvers Virginia Woolf, en haar man Leonard, Lytton Strachey, E.M. Forster en David ‘Bunny’ Garnett.
  • Schilders Duncan Grant en Roger Fry.
  • Kunstcriticus Clive Bell en zijn vrouw, de schilderes Vanessa Bell (trouwens ook de zus en toeverlaat van Virginia Woolf).
  • Journalist Desmond MacCarthy.

Voor economen is het opvallendste lid natuurlijk John Maynard Keynes (foto hiernaast). Ik laat het voor niet-economen graag over aan Pierre Huylenbroeck om zijn belang te omschrijven (uit een artikel in De Tijd uit 2000):

Keynes is zonder discussie de grootste econoom van de 20ste eeuw. Zijn magnum opus is volgens velen het belangrijkste wetenschappelijke werk van de eeuw. Geen enkel ander boek beïnvloedde in die mate het uitzicht van de maatschappij en de rol van regeringen. Alsof dat allemaal niet voldoende is, was Keynes de architect van het grootste monetaire systeem van de eeuw. En ja, hij staat ook geboekstaafd als een der grootste beleggers.

Keynes was uiterst intelligent en welbespraakt, en hij wist het. Hij was arrogant en onbescheiden, ook al zorgde hij met zijn opmerking over economie, ‘Ik denk dat ik hier nogal goed in ben’, voor het grootste economische understatement sinds Adam Smith in de 18de eeuw zei dat hij The Wealth of Nations schreef om de tijd te doden.

Hoe belangrijk ook, binnen de ‘bloomsburries’ was Keynes niet de spil van de groep. Dat leert een recente paper van Peter Dolton van Sussex University. Met dat onderzoek wil hij meer inzicht krijgen in hoe sociale netwerkeffecten werken. Omdat de verhoudingen tussen een groep van mensen vandaag moeilijk te volgen zijn (e-mails zijn privé, en worden bovendien vaak verwijderd), grijpt de academicus terug naar de Bloomsbury Group, waarvan de interacties goed gedocumenteerd zijn.

Het is passend dat het net een academicus van Sussex University is die zich daarin verdiept. In die streek lag namelijk Charleston Farmhouse, waar het echtpaar Bell met hun kinderen en enkele vrienden woonden (een heel Miss Marple-achtige plek volgens Kurt). Aanvankelijk was het voor de bloomburries vooral een dankbare ontsnappingsplek om de Eerste Wereldoorlog even te vergeten. Later groeide het uit tot een belangrijke ontmoetingsplaats.

Onderstaande grafiek toont dat niet Keynes (JMK) maar wel ene LS het belangrijkste lid van de Bloomsbury Group was (Keynes komt op de tweede plaats). Het gaat om de schrijver Lytton Strachey.

Schermafbeelding 2017-04-10 om 12.44.29

De sappigste passages in de paper gaan over het liefdesleven van de leden van de Bloomsbury Group, dat een ware soap was. Lees maar even mee:

Grant had sexual relations with: Garnett, Keynes, Strachey, Adrian Stephens and Vanessa Bell. Vanessa Bell had sexual relations with: Roger Fry, Clive Bell and Duncan Grant. Keynes had sexual relations with: Grant, Garnett, Strachey and Lydia Lopokova. Grant was a lover of Keynes, Garnett, Bell, Strachey and many more.

Non reciprocated relationships: It was clear that Garnett had an unrequited love for Vanessa Bell and many members of the group had a much greater affection and strength of feeling towards Grant than Grant had for them. Ottoline Morrell had feelings for Virginia Woolf which were not reciprocated. Likewise, Dora Carrington was thwarted in her feelings for Lytton Strachey, Lytton Strachey for David Gerter, and David Gerter for Dora Carrington. It is reported that Lytton Strachey did not see eye to eye with Clive Bell. Vanessa Bell was married to Clive Bell but lived with Duncan Grant. Leonard Woolf was married to Virginia Woolf, and Harold Nicolson was married to Vita Sackville-West but it was Vita and Virginia who fell in love with each other.

Hoe je het ook draait of keert, er viel in de Bloomsbury Group altijd wel wat te bespreken.

Een burcht op een heuvel

Deze column verscheen eerder bij De Standaard.

Toen Ronald Reagan (op de foto naast zijn vrouw Nancy) in 1988 als president afscheid nam van zijn volk, vergeleek hij de VS met ‘een blinkende stad op een heuvel, een grote, trotse stad die is gebouwd op stenen die sterker zijn dan oceanen, gezegend door god, en krioelend van alle soorten mensen’.

Bovendien had die stad vrije havens die zoemden van bedrijvigheid en creativiteit, en iedereen leefde er in vrede met elkaar. Als er al stadswallen moesten zijn, vertelde Reagan, ‘dan hebben die deuren die openstaan voor iedereen die er met een goed hart door wil gaan.’

Reagan was niet de enige president die sprak over een ‘stad op een heuvel’ (de beeldspraak kwam oorspronkelijk uit de koker van een 17de-eeuwse puriteinse settler, John Winthrop). Ook John Adams, George W. Bush en John F. Kennedy verwezen er graag naar. Want Amerika, daar waren ze het allemaal over eens, is uitzonderlijk.

Dat was het in elk geval. Nou ja, in zekere zin. Het gros van de aangespoelde Amerikanen was ergens vertrokken met de overtuiging dat in de Nieuwe Wereld kansen lagen die ze thuis niet konden krijgen. Dat de kolonisering de oorspronkelijke bevolking wegveegde en de slavernij er zo’n 250 jaar lang werd gehandhaafd, wordt nooit geroemd als American exceptionalism. Het motto life, liberty and the pursuit of happiness daarentegen past daar naadloos in, net als de overtuiging dat elke Amerikaan het kan maken als hij maar hard genoeg werkt.

De praktijk is ook daar minder vrolijk. America / is a great Idea: the reality leaves something to be desired, schreef de Amerikaanse poëet Frank Bidart kort na de recentste verkiezingen. De feiten spreken voor zich. The land of the free is het land dat wereldwijd het hoogste aantal van zijn burgers achter tralies heeft zitten.

The land of opportunity is het ook al lang niet meer. ‘De American Dream wordt nu gesproken met een Scandinavisch accent’, schreef The Washington Post enkele jaren geleden naar aanleiding van een studie van de economische denktank Oeso. Daaruit bleek dat de sociale mobiliteit, samen te vatten als de kans dat kinderen beter af zullen zijn dan hun ouders, lager is in de VS dan in veel andere ontwikkelde landen. Een van de redenen daarvoor is de kwaliteit van het onderwijs. Amerikaanse kinderen uit achtergestelde milieus scoren stukken slechter op cognitieve testen dan hun (pakweg) Deense tegenhangers, wat zich later ook vertaalt in slechter betaalde jobs.

‘Dit land is voortgekomen uit vier eeuwen van werk, bloedvergieten, eenzaamheid en angst’, schreef John Steinbeck in 1966. ‘En toen, binnen de kortste keren, werden de overeenkomsten tussen ons groter dan de verschillen – een nieuwe maatschappij, niet groots, maar juist door onze tekortkomingen voorbestemd tot grootsheid.’

Anno 2017 is de stad op de heuvel een burcht, met een opgehaalde loopbrug en blokkades in de haven. Elke dag dat Donald Trump vanuit het Witte Huis verdeelt en heerst, is de grootsheid waar Steinbeck op hoopte wat verder af.

Slacht de melkkoe

Deze column verscheen eerder bij De Standaard.

Goed nieuws voor de federale regering: de dividendenstroom van Belfius zal naar schatting minstens 65 miljoen euro hoger uitkomen dan verwacht.

Daarnaast ontvangt de schatkist als grootste aandeelhouder van de Franse bank BNP Paribas (waarvan de Belgische overheid 10,3 procent bezit) nog eens 345 miljoen euro aan dividenden. Daar stopt het manna niet. Ook Bpost (51 procent van de aandelen) en telecombedrijf Proximus (53 procent) betalen de overheid jaarlijks royaal dividenden.

Regeringen zien die participaties zeker in budgettair moeilijke tijden als melkkoeien om de variabele gaten in de begroting te helpen dichtrijden. Maar opgepast voor wie dat durft te zeggen. Denk aan Didier Bellens zaliger, die in 2013 verklaarde dat de toenmalige premier Elio Di Rupo (PS) hem enkel aan het einde van het jaar eens belde, om te informeren naar het dividend. ‘Een beetje zoals een klein kind dat om zijn sinterklaas komt.’ Die waarheid deed pijn, en de baas van het toenmalige Belgacom mocht beschikken.

Op korte termijn is het vanuit regeringsstandpunt logisch om zoveel mogelijk dividenden te puren uit participaties. Een regeerperiode overspant maar een paar jaar, en in die termijn zijn alle centen die weer uitgegeven kunnen worden welgekomen. Een privatisering die een smak geld in het laatje brengt, doet wel de staatsschuld dalen, maar verandert verder niets aan de begrotingsmarge. De Europese controleurs kijken immers naar het structurele saldo, wat betekent dat ze dergelijke eenmalige operaties buiten beschouwing laten.

Het kortetermijndenken van de regering lijkt wars van het politiek opportunisme gerechtvaardigd, zolang de rente die de Belgische overheid moet betalen voor het uitgeven van nieuwe schulden zo uitzonderlijk laag is als vandaag. Het dividendrendement ligt daar nu ruimschoots boven. Maar de essentie van goede tijden is natuurlijk dat ze niet blijven duren. Het risico bestaat dat België zijn overheidsbedrijven van de hand moet doen op een moment dat het economisch heel slecht gaat, en hun waardering laag is.

Naast die timing is er ook de fundamentele vraag wat precies de maatschappelijke en economische meerwaarde is van een overheidsparticipatie. De hoge telecomtarieven, waar de regering als aandeelhouder van Proximus van profiteert, illustreren dat het zeker niet altijd in het belang van de consument is. En wie durft na de vrijage-klucht tussen Bpost en PostNL nog zeggen dat de overheid geen politieke machinaties meebrengt naar de raad van bestuur?

Tot slot is er het onvermijdelijke argument dat overheidsparticipaties voor verankering zouden zorgen. Als de regering dat zo belangrijk vindt, moet ze haar burgers maar warm maken om bij de beursgang aandelen te kopen. De marktwaarde van Belfius wordt geschat op 7 miljard euro, terwijl er meer dan 265 miljard euro op de spaarboekjes staat. Dat moet dus lukken.